Ingezonden stuk 21 wethouders in NRC Handelsblad (gepubliceerd in de editie van 10 juni 2013)
In de NRC van 5 juni uit Nationale Ombudsman Brenninkmeijer zijn zorgen over de enorme opgave die op meer dan 400 gemeenten afkomt in het kader van de decentralisaties. Onder een enorme tijds- en bezuinigingsdruk moeten de gemeenten vorm geven aan een nieuw beleid en praktijk voor jeugdzorg, grote delen van de langdurige zorg en de uitkering en de begeleiding naar en op de arbeidsmarkt van mensen met een arbeidsbeperking. Hij vergeet in dit rijtje nog de verantwoordelijkheid voor het compenseren van extra kosten van het chronisch ziek of gehandicapt zijn dat tot aan 2014 fiscaal is geregeld, maar daarna door gemeenten vorm moet krijgen (met iets meer dan de helft van het budget).
Wij delen de grote zorgen van Brenninkmeijer. De tijd tot aan D-day (1 januari 2015) is erg kort, zeker omdat vrijwel alle wet- en regelgeving en de financiële kaders van het Rijk nog lang niet beschikbaar zijn. En de besparingsopgave - over de volle breedte van het sociale domein 25% - is ook in onze ogen te hoog, zeker in de paar jaar die er voor beschikbaar zijn.
Brenninkmeijer laat zijn terechte praktisch zorgen echter vergezeld gaan van meer fundamentele scepsis: er zullen onwenselijke verschillen tussen gemeenten ontstaan én hem is nog geen goede argumentatie bekend over waarom deze verschillen zullen leiden tot lagere kosten. Met deze scepsis sluit hij aan bij een aantal andere prominenten zoals Ido Weijers, Tonkens & Duyvendak en de Transitiecommissie Jeugd, die recent vraagtekens hebben geplaatst bij de komende decentralisaties.
Graag geven wij als antwoord onze zienswijze. Niet als definitief antwoord of als bagatellisering van zorgen, maar als aanzet tot de door Brenninkmejier gevraagde argumentatie en als onderbouwing van onze keus om de decentralisaties ten principale te steunen.
Onze zienswijze begint bij de praktijk van ons sociale stelsel – de huishoudens waar mensen worstelen met reële problemen, daarbij gebruikmakend van en geholpen door allerlei publieke voorzieningen. Wie afdaalt naar deze praktijk vindt in vrijwel iedere casus kansen om onze grote gezamenlijke opgave te realiseren: meer kwaliteit van (samen-)leven voor kwetsbare mensen tegen minder kosten. We vinden er voorbeelden van onderbenutting van de eigen kracht van kwetsbare mensen en hun omgeving. We vinden er voorbeelden van beknotte professionals en inefficiënte samenwerking. We vinden er voorbeelden van gemiste preventiekansen. We vinden er voorbeelden van doorgeschoten marktwerking met als gevolg producten die door aanbieders worden gepusht, zonder dat de burger er veel beter van wordt. We vinden er voorbeelden van doorgeschoten bureaucratie en geldverspilling. En we vinden heel veel voorbeelden van hospitalisering, medicalisering en marginalisering.
Wat we ook heel veel vinden zijn mensen – direct betrokkenen, hun familie, vrijwilligers en professionals – die vaak met enorme inzet werken aan het realiseren van opnieuw die kwaliteit van (samen-)leven. Dit heeft vrijwel nooit de vorm van standaardoplossingen. En helaas moeten we vaststellen dat de rol van instellingen en overheid vaak eerder als hinderlijk en hinderend wordt ervaren, dan als constructief.
Onze agenda is in essentie heel eenvoudig: we willen al deze kansen benutten en op die manier een samenleving krijgen die meer kwaliteit heeft dan nu, terwijl de almaar stijgende kosten van de verzorgingsmaatschappij worden teruggedrongen. Een eenvoudige essentie, maar een complexe beweging. Om de kansen te zien en te benutten dient namelijk te worden afgedaald naar de
leefwereld van echte mensen. En daar moeten op basis van echte communicatie en echte afwegingen echte oplossingen worden geboden. Die oplossingen verschillen van geval tot geval. Generieke regels over welke voorzieningen we als overheid wel en niet aanbieden in geval x of y zijn niet bruikbaar: het strenger maken van dit soort regels zal namelijk altijd ook mensen treffen waarvoor dat niet gewenst is (zoals het eerdere verruimen van regels steeds aanspraken heeft gecreëerd voor mensen waarvoor
dat niet gewenst was). Presentie, communicatie en publiek handelen vervangen in onze zienswijze rule-based systemen. De eerste ervaringen in gemeenten met deze manier van werken, bijvoorbeeld in de Kanteling van de Wmo en het werken met Sociale Wijkteams, laat de potentie van deze benadering zien.
De decentralisatie van Rijkstaken naar gemeenten is in deze zienswijze niet de oplossing voor de opgave. Die oplossing is maatwerk op casusniveau. Decentralisatie naar gemeenten is een randvoorwaarde om dit te kunnen realiseren. In onze waarneming zullen er straks niet zozeer verschillen tussen gemeenten zijn (vrijwel alle gemeenten die wij kennen varen de hier geschetste koers), maar verschillen tussen casussen. En in het verschil maken op dit niveau ligt de sleutel voor de geschetste opgave.
Dus: graag een zorgvuldige invoering, graag minder bezuinigingen, maar ook graag decentralisatie van Rijkstaken. Het is naar onze overtuiging de enige weg waarlangs drastisch minder uitgeven leidt tot een groeiende kwaliteit van (samen-)leven.
Lenie Scholten, wethouder gemeente Eindhoven
Jannie Visscher, wethouder gemeente Groningen
Corrie Noom, wethouder gemeente Zaanstad
Mieke Damsma, wethouder gemeente Maastricht
Ineke Smidt, wethouder gemeente Almere
Berry van Rijswijk, wethouder Sittard-Geleen
Bert Frings, wethouder gemeente Nijmegen
Bob Bergkamp, wethouder gemeente Breda
Mario Stam, wethouder gemeente Schiedam
Andries Ekhart, wethouder gemeente Leeuwarden
Margriet de Jager, wethouder gemeente Deventer
Ed Wallinga, wethouder gemeente Enschede
Jan Jaap de Haan, wethouder gemeente Leiden
Jannieke Oude Alink, wethouder gemeente Hengelo
Jack van der Hoek en Jan Nieuwenburg, wethouders gemeente Haarlem
Klaas de Jong, wethouder gemeente Zoetermeer
Geert Snijders, Ruud Schouten en Huib van Olden, wethouders gemeente ’s Hertogenbosch
Margreet de Leeuw-Jongejans, wethouder gemeente Helmond