Hoe ziet werken eruit in de rest van de eenentwintigste eeuw? Dat weten we niet. De toekomst is nou eenmaal niet te voorspellen. Maar we kunnen wel nadenken over mogelijkheden: welke kant kan het uitgaan en wat betekent dat? Dat kan door middel van een beproefde methode: scenario-denken. Je omschrijft scenario’s die geen alle zullen uitkomen, maar die ontwikkelingen of wensen weergeven.

Door Christiaan Roorda



Ik zet twee alternatieven af tegen twee andere alternatieven. Ze gaan over gelijkheid of ongelijkheid van werk en inkomen, en ze gaan over de vraag welke rol de staat daarbij speelt. Als ik dat in schema zet, krijgen we dit:

  Sterke staat Vrijheid Ongelijke verdeling van

werk en inkomen Scenario 1:

Thatcher Scenario 2:

India Gelijke verdeling van werk

en inkomen Scenario 3:

Den Uyl Scenario 4:

Utopia

Scenario 1 gaat uit van een modern kapitalistisch wereldbeeld. De staat streeft actief naar economische groei en welvaart, maar gaat er vanuit dat dat alleen mogelijk is als de rijken en kansrijken niet worden belemmerd in hun goudjacht. De armen krijgen minimale inkomensondersteuning en worden streng gecontroleerd op fraude. De staat is ook actief in het bevorderen van werk voor mensen die laag zijn opgeleid, maar dan gaat het om flutbanen waar weinig mee valt te verdienen. Werklozen zijn verplicht zulke banen te accepteren, anders verliezen ze hun (toch al lage) uitkering.

Dit soort beleid is populair geweest in Engeland onder Margaret Thatcher en wint weer aan populariteit onder Cameron. In de Verenigde Staten is dit soort denken nooit ver weg, al vertoont het beleid daar ook trekken van scenario 2.

Scenario 2 is kapitalistisch volgens een meer klassiek model, vaak getypeerd als de Nachtwakerstaat. De staat is er voor interne en externe veiligheid (leger en politie) en voor wegen en lantaarnpalen, maar er is geen werkgelegenheids- of inkomensbeleid. Iedereen komt op voor zichzelf, er is groot verschil tussen rijk en arm. Als de economie bloeit, hebben de armen werk, maar ze moeten twee of drie banen combineren om genoeg geld te hebben. In tijden van crisis is er massawerkloosheid en grote armoede.

Dit scenario is deels zichtbaar in de Verenigde Staten, maar misschien nog sterker in ontwikkelingslanden met een groeiende economie, zoals India.

Scenario 3 houdt in dat de overheid een actief werkgelegenheidsbeleid en een actief inkomensbeleid voert. De staat stimuleert de economie op allerlei manieren: met grote infrastructurele projecten, of met belastingvoordelen voor grote ondernemingen, of met gesubsidieerde banen voor laagopgeleiden, gehandicapten en andere kansarmen. Daarnaast is er een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid.

Dit denken heeft in Nederland zijn hoogtijdagen beleefd onder het kabinet-Den Uyl. Sindsdien is met name de inkomenskant minder sterk geworden. Nederland vertoont nog steeds sterke trekken van scenario 3, maar neemt ook trekken over van scenario 1: meer inkomensongelijkheid en meer dwang naar werk.

Maar er is nog een andere mogelijkheid (scenario 4), die veel meer uitgaat van het zelforganiserend vermogen van burgers: het basisinkomen. De staat betaalt iedereen zonder voorwaarden een bedrag dat voldoende is om eenvoudig van te leven. Werken is niet verplicht en ook niet nodig, er is ruimte om langer te studeren of mantelzorg te geven. Armoede is uitgebannen. Voor werkgevers is het goedkoper om iemand in dienst te nemen; zzp’ers hoeven niet te vrezen voor hun bestaanszekerheid. De staatsbureaucratie met gedetailleerde regels en strenge controles is overbodig geworden. In de woorden van Olivier B. Bommel: “Geld speelt geen rol als men het heeft”.

In deze scenario’s is geen aandacht besteed aan het element duurzaamheid. Maar voor duurzaamheid zou je het schema op bijna dezelfde manier kunnen invullen: meer of minder duurzaamheid, te realiseren door de staat alleen of door de burger op basis van duidelijke randvoorwaarden die de staat stelt.

In beide schema’s - dat voor meer of minder gelijkheid en dat voor meer of minder duurzaamheid - verschuift het, van linksboven naar rechtsonder, van wantrouwen naar vertrouwen. Vertrouwen is de achterliggende waarde.